Exercise 11.4
Combine the adjectives with the matching nouns and, when necessary,
add the correct adjective ending. A star (*) indicates that the noun is a
het-word. Choose from: bruin, vers, mager, jong, zout, groot, wit, half,
divers, vol.
Situation: Sanne is reading the ads in the local newspaper looking for
the special deals at the grocery store.
1 __________ kaas, per kilo deze week slechts a5,99!
2 Venco __________ drop, a2,99 per zak, twee halen, één betalen!
3 __________ rundergehakt*, nu a6,98 per pond.
4 Yoplait fruityoghurt, __________ soorten, nu a0,98 per bekertje.
5 Ariel wasmiddel, a7,98, nu het tweede pak voor de __________ prijs!
6 __________ brood*, gesneden, a1,98.
7 __________ wijn, huismerk, a5,99, twee voor een tientje! Meenemen!
8Op = op!! Verkade chocolade, __________ assortiment*, nu 5 repen
voor a6,95.
9 Maak een heerlijke café latte met Friesche Vlag __________ melk,
1 liter nu a1,98.
10 Alleen deze week! __________ spinazie, a0,98 per kilo. Koopje!
Exercise 11.5
Enter the correct form of the adjective. A star (*) indicates that the noun
is a het-word.
Situation: Description of Erik and Sanne’s house.
Erik heeft een (groot) __________ (1) huis* met een (mooi) __________
(2) tuin erachter. In het huis zijn vier (ruim) __________ (3) kamers met
(groot) __________ (4) ramen. In de slaapkamer staan een (groot)
__________ (5) bed*, een (modern) __________ (6) kast en twee (klein)
__________ (7) nachtkastjes. Er staat een (leer) __________ (8) bank in
de woonkamer. Sanne houdt van haar (antiek) __________ (9) koffietafel
met de (zilver) __________ (10) kandelaars. Aan de werktafel staat een
(duur) __________ (11) stoel en langs de wand drie (hoog) __________
(12) boekenkasten. Erik en Sanne koken op een (zwart) __________ (13)
fornuis*. Naast het fornuis staat een (oud) __________ (14) koelkast. In
de bijkeuken staat een (nieuw) __________ (15) wasmachine.
72
11
Adjective
endings